Het aantal medicamenteuze afbrekingen stijgt met de jaren en ligt ook boven het landelijke gemiddelde (2022 37% medicamenteus, bron: Rutgers). De stijging heeft mogelijk te maken met het feit dat steeds meer onderzoeken een verhoogde kans op vroeggeboorte laten zien bij patiënten met een curettage in de voorgeschiedenis, wat we ook meenemen in de counseling. Het feit dat we al jaren onder het landelijke gemiddelde zitten wat betreft het percentage curettages komt mogelijk doordat we een algemeen ziekenhuis zijn met 24/7 bereikbaarheid van zorg voor patiënten met een complicatie van een medicamenteuze afbreking. Hierdoor hoeven we ons behandeladvies niet aan te passen aan de bereikbaarheid van de kliniek. Er is een lichte stijging in complicaties sinds de toename van de medicamenteuze behandelingen (6,2% in 2022 en 8,3% in 2023). Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat het risico op een incomplete abortus bij een medicamenteuze behandeling ook hoger ligt i.v.m. de behandeling middels een curettage (Bron: Richtlijn Nederlandse Vereniging van Abortusartsen). Echter is de toename dit jaar alleen te zien bij de complicatie ‘’incomplete abortus’’. Kanttekening bij deze complicatie is dat er verschillende definities gehanteerd worden voor een incomplete abortus. Bij verdenking op een incomplete abortus (ook na een chirurgische behandeling) wordt bij ons nog regelmatig een expectatief beleid gevolgd. (Bron: Kim, 2017, via richtlijn ‘’Miskraam’’ uit de richtlijndatabase). Het kan dus zijn dat van deze 35 personen alsnog een volledige medicamenteuze afbreking hadden na een expectatief beleid en is het onduidelijk of dit werkelijk een complicatie is.
Er zijn geen cijfers bekend hoeveel van deze 35 personen alsnog een re-interventie (curettage) hebben ondergaan.